dinsdag 2 september 2008

Au pair

Als ik naar bed ga
is het zes uur ’s ochtends.
Of zeven. Of acht.
Tijdens het avondeten, schijnt de maan.
Moet je je eens voorstellen.
Of het nieuws kijken onder de lunch.
Of de eerste sigaret als de rest van de wereld al longkanker heeft.
Echt lastig is het niet.
Alleen met telefoneren. Maar dat mag ik niet.
Dus dat scheelt alweer.
Eerst nog wel. Twee keer per maand.
De telefoon ging over,
vijf keer, zes keer, twaalf keer
en dan een vermoeide stem.
‘hallo?’
‘hallo’
gelukkig en ze kennen me nog
en hoe gaat het, goed, ja goed? Ja goed
nu ja hard werken maar dat wilde je toch ook,
ja dat wilde ik ook en ga toch lekker weer naar bed.
En kus en ik hou me taai.
Maar telefoon is duur
en zo hard werk ik niet,
dus zwaai maar naar de sterren
en schrijf een brief.

Als ik de kinderen in bad stop,
slaat bij hen de verwarming af.
Moet je eens voorstellen.
’s nachts lig ik wakker en
overdag ben ik moe en
hoe ze dat hier doen allemaal snap ik niet
maar dat is gewenning.
Als zeebenen.
En zeebenen zijn weer als O-benen
O-benen zijn een afwijking.
Moet je je eens voorstellen.

Overdag spelen we spelletjes.
Ik houd niet van kinderen
niet van deze
en deze houden niet van spelletjes
dus dat is wel zo eerlijk.
Ze lachen me uit.
In een andere taal dus ik begrijp ze niet.
maar ik bijt gewoon terug hoor.
hun namen kan ik niet uitspreken
maar universeel ben ik wel. Heus.

Het is niet,
dat het hier vroeger is of
later of altijd nacht of wat dan ook.
De tijd
Lijkt terug te stromen.
De verkeerde kant op, terug de oerstroom in.
Nog acht maanden,
binnenkort zeven en een half,
en dan, denk ik,
acht. Weer.
Negen. Tien. Elf. Twaalf
en twaalf is een jaar dus dan mag ik terug naar huis.
Terug naar de ‘spannend’s en de ‘ga je ons niet missen?’
en de sterren die ik gewoon mag negeren.
Hooguit m’n tong ernaar uitsteken.
Buuuuh!
Zo, dus.
Dat ik dat nooit gedaan heb.
Is toch ongelooflijk?
Achttien jaar.
Moet je je eens voorstellen.

Gewoon zijn.
Kan ik niet.
Ik ben moe. In twee talen.
Ben chagrijnig. In twee tijdzones.
Thuis ben ik gewoon.
Bleek dus heel moeilijk te zijn.
Moet je je eens voorstellen.

Alles waar ik thuis om lach.
Hier dus niet. Vanochtend
viel ik uit m’n bed.
Huilen gieren brullen.
Dat mevrouw kwam vragen wat er aan de hand was.
Of dat denk ik toch.
Dat ze dat zei.
Ik vermoed dat ze maar één iets tegen me zegt.
Als het eten lekker is,
als ik een vaas kapot maak,
als de kinders bijna verdrinken in bad,
ze zegt altijd het zelfde.
Moet je eens voorstellen.

Morgen spring ik van een brug.
Dat weet ik al.

Moet je je eens voorstellen.