maandag 30 juni 2008

Verdrietje om Pietje

Vandaag is mijn hoofd zwaar.
Van school naar huis leek lang,
langer dan normaal, en Pietje ging dood.
Hij was nieuw, had nog niet eens een naam maar nu is hij dood en hij heet Pietje.
Ze hadden me helemaal geholpen.
Een mooi, vierkant boekje.
En een lijstje gemaakt,
wat ik wou zeggen.
Een doosje om hem in te doen.
In de pauze met mooie krijtjes op het bord. De ‘m’ ging scheef want dat was de 1e letter.
En een tekening ernaast.
Toen het tijd was haalde ik het deksel eraf.
Toen was hij dood.
Ik had overal aan gedacht, dacht ik,
had zelfs luchtgaatjes in hem geprikt, maar dat was niet genoeg, hij ging dood en ik noemde hem Pietje.
Ik mis hem niet maar wou wel dat ik iets anders had bedacht.
Nu is het daar te laat voor.
Ik moest het bord schoonmaken.
Ik veegde keurig om de lijntjes heen.
Toen deed de juf het over.

Op weg naar huis heb ik een liedje voor hem geschreven:
Liedje voor Pietje.

Lieve Piet.
Je hoort dit niet.
Maar ik zeg het toch,
want ik ben er nog.
Ik mis je heel veel
(dat mag in een liedje)
wat ik het liefste wil
is jou weer zien
Want jij telt voor tien.

Ik zing het de hele tijd, maar het maakt mijn hoofd alleen maar zwaarder.
Van mama moet ik Pietje weggooien, maar ik houd hem nog even hier.
Onder de lamp lijkt hij warm en ik aai hem zachtjes.
Zachtjes want hij slaapt.
Welterusten Pietje.







[NB: is dit serieus?]

zondag 22 juni 2008

IK

Ik ga iets schrijven.
Iets moois.
En liefs.
Dat het wat naar koffie ruikt.
Ik ga iets schrijven.
Niet voor jou, eigenlijk, maar dat fluisteren we alleen.
Heel zacht.
En lief.
Dat het wat kriebelt.

En dat jij dan denkt
‘hoe kan zoiets kleins’
(En moois. En liefs.)
‘hoe kan zoiets kleins
zo mooi zijn?’
En dat ik dan denk
‘tja.’
En vervolgens:
‘wie kan het zeggen?’

Dan krijg ik een bijnaam. Van jou.
Een echte, eentje zonder regels, zonder grapje en toch persoonlijk.
Een perfecte, in één woord: ik.
Daar kom ik nog op terug.

Dan lachen en zwieren en kus en eentje terug.
Ik begraaf mijn neus in je nek, ik snuif,
toch weer die koffie, en ik doe een hapje.
En lachen en stoeien en kus en hap terug.

Voor altijd bij elkaar totdat niet meer.
Voor altijd bij elkaar totdat.
Voor altijd bij elkaar.
Voor altijd.
Voor.

En dan?
Dan:
dit klaar en jij weg en ik dood.
Jij weg en ik liefst ook
Jij klootzak en ik,
tegen beter weten in,
de dingen maar
‘van me af schrijven’:

Iets naars.
En echts.
Dat het naar sigaretten stinkt.
Voor jou. En dat schreeuwen we.
Voor jou.

maandag 16 juni 2008

ONVOORWAARDELIJK

Mevrouw de Boer had een plant.
Dat is alles wat men hoefde te weten.
Mevrouw de Boer had een plant. Gekregen van een buurvrouw. Kerst en ontslagbonus waren met vereende krachten verantwoordelijk geweest voor deze kleine attentie, die mevrouw de Boer op een ochtend voor haar deur had aangetroffen. Met een rode strik.
Mevrouw de Boer was de kwaadste niet, en had de plant liefdevol in haar leven opgenomen.
Hiermee bevestigde ze haar rol als trouwe buurvrouw, terwijl haar bedankkaartje een passende afstand bewaarde.

Een plant zegt meer dan duizend woorden.
Hij staat mooi.
Mevr. De B.

Mevrouw de Boer had een plant.
Wat begonnen was als kleine attentie die mooi stond en meer zei dan duizend woorden, was in twee jaar uitgegroeid tot een belangrijk deel van haar leven.
De plant was gaan groeien, en was daar bij wijze van overtuiging niet meer mee opgehouden. Inmiddels had mevrouw de Boer hem verplaatst, en besloeg hij het overgrote deel van de huiskamerhoek. Zijn tentakelachtige bladeren hadden zich over de muur omhoog gewerkt, en bedekten nu een deel van het plafond.
En dat is wanneer de problemen ontstonden.

Mevrouw de Boer had een plant.
Een uitspraak waar niemand het mee oneens kon zijn. Maar mevrouw de Boer had nooit echt een hoge pet opgehad van gasten, en het contact in haar flatgebouw bleef over het algemeen bij vriendelijke knikjes in de lift. Ze kreeg dus nooit mensen over de vloer.
Vandaar dat het lang duurde, veel te lang, totdat de waarheid bij haar naasten doordrong:
Mevrouw de Boer had geen plant.
De plant had mevrouw de Boer.

Zij voederde hem. Dit deed zij tweemaal daags en met liefde. Het begon met vliegen. Urenlang en schijnbaar zonder moe te worden speurde mevrouw de Boer de hallen en tuin van haar flatgebouw af, op zoek naar vliegen, die zij met toenemende handigheid in een plastic tas ving.
Dit ging maanden goed, maar al snel was dit niet meer genoeg.
Dat was het moment waarop mevrouw de Boer de dierenwinkel ging bezoeken. Twee maal per week ging ze daar langs, en iedere keer verliet ze de zaak met een wit doosje onder haar arm.
De inhoud van dat doosje verdween, één per dag, piepend en wriemelend in de groene keel van de plant, en hij groeide als kool. Mevrouw de Boer had zich lang niet zo nuttig gevoeld.

Mevrouw de Boer had een plant.
Dat was alles wat men hoefde te weten.
Zo ook de buurvrouw, die, uit een onbestemd gevoel van eenzaamheid, op een zekere dag een kaartje bij mevrouw de Boer door de bus deed.
Koffie en een babbel? Buren, immers.

Ze had gelijk natuurlijk.
Vandaar dat ze ook licht verbaasd was niets terug te horen. Ze ging het huis uit, deed boodschappen, las een half boek; geen reactie.
Toen buurvrouw uiteindelijk de stoute schoenen aantrok en bij mevrouw de Boer aanklopte, bleef het lang stil.
Uiteindelijk verschoven er grendels en tuurde een paar ogen haar door een spleet argwanend aan. Buurvrouw schrok, vergat spontaan niet alleen haar koffie maar ook haar babbel, en maakte zich met een paar excuses uit de voeten. De deur sloot weer.

Wellicht, als buurvrouw iets meer ruggengraat tentoon had gesteld, was dit verhaal heel anders afgelopen. Wellicht ook niet. Hoe het ook zei, we komen steeds weer terug bij dit ene feit:
Mevrouw de Boer had een plant.
En koffie.
Soms zei ze iets tegen haar plant.
Het begon met kleine, weloverwogen uitspraken.
Al snel zei ze hem gedag als ze slapen ging, en wenste ze hem een welgemeend goedemorgen als de ochtend kwam en de plant nog altijd in de hoek stond.
Nog wat later zei ze hem gedag als ze het huis uitging, en beloofde ze hem spoedig terug te komen. Ze haastte zich dan ook werkelijk.
Ze deelde met haar plant haar ideeën, ideeën waar ze trots op was maar ook die waar ze zich voor schaamde. Ze kleedde zich mooi, en kocht zelfs een sieraad. Een gouden armband. Die liet ze trots zien.
En soms, als mevrouw de Boer heel goed luisterde, zei de plant iets terug.
Of nee, het was meer brommen.
Korte antwoorden, waar mevrouw de Boer over na moest denken.
De plant was vaak chagrijnig, hij had een ochtendhumor, en stond niet open voor nieuwe ervaringen, maar mevrouw de Boer was gelukkig.
Gelukkig met haar nieuwe levenspartner.

Tot op een dag het noodlot toesloeg.
Het leek een dag als alle anderen. Mevrouw de Boer stond op, kleedde zich aan en begroette haar plant. Ze had die nacht gedroomd, een mooie droom waar een boodschap in zou kunnen zitten, en ze vertelde haar plant in geuren en kleuren er over.
De plant reageerde niet.
Mevrouw de Boer praatte en praatte, maar wat ze ook zei, de plant gaf geen reactie. Nu ze hem eens goed bekeek, zag hij er ook niet goed uit. Vaal, leek hij. Mevrouw de Boer was in tranen.
Waar kon dit aan liggen?
Al snel had ze het antwoord gevonden. Hoe had ze zo stom kunnen zijn? Maakte ook niet uit. De oplossing was nabij.

De volgende dag was buurvrouw haar kat kwijt.
De plant vertoonde een teken van leven.

In de weken die daarop volgden kwamen er door het flatgebouw steeds meer briefjes te hangen. Vermist-briefjes. Katten, honden, zelfs konijnen en cavia’s waren zoek. Het leek een huize epidemie, en de politie kwam er zelfs aan te pas. Die meenden dat er een vos in de buurt huisde.
De plant floreerde.

Hij groeide als kool en mevrouw de Boer zwol van trots als ze hem zag, dik en vet nam hij haast de halve woonkamer in beslag.
Tot, een paar maanden later, de plant zwijgzamer werd.
Mevrouw de Boer verwachtte het ergste, en inderdaad, al snel reageerde de plant nergens meer op. Comateus stond hij in de hoek. Een hoopje halsbandjes naast zijn pot.
Het was rond deze tijd dat buurvrouw aan de deur kwam.
Nu misschien dan koffie? De babbel kon later nog.
Mevrouw de Boer was dankbaar, en verwelkomde buurvrouw van harte in haar huis.
De plant deed het goed hè?
De plant deed het goed.
Hij leek nu wat ongezond maar dat zou helemaal goed komen binnenkort.
Heel binnenkort zelfs.
Koffie?

De volgende dag droeg mevrouw de Boer nieuwe schoenen. Ze waren wat klein.
De plant liet een boer en becomplimenteerde mevrouw de Boer haar modegevoel.
Nieuwe bewoners waren snel gevonden.

Zou het ooit moeten eindigen?
Misschien niet.
Twee jaar en drie buren later kon de politie maar geen aanwijzingen vinden.
Alles was goed.

Totdat de huisbaas toesloeg. Niemand wilde het appartement naast mevrouw de Boer nog huren, dus hij maakte er een opslagruimte van. Wanhopig stuurde mevrouw de Boer uitnodigingen naar iedereen, koffie en een babbel, alsjeblieft, maar niemand reageerde. Verhalen deden de ronde.
De koek was op.
Mevrouw de Boer kon zich haar leven niet voorstellen zonder de plant.
Zij wist wat haar te doen stond.

Mevrouw de Boer had een plant.
Nee. De plant had mevrouw de Boer.
Toen mensen weken later begonnen te klagen over de geur, brak de politie de deur open en liepen zij het appartement binnen. Al snel vonden ze wat ze zochten.

In de huiskamer stond een aantal paar schoenen keurig op een rij.
In de hoek van de kamer wiegde de plant tevreden heen en weer.
In één van zijn bladeren hing een gouden armband.


zaterdag 14 juni 2008

Ouderwets

Gert (oud) en Raza (jonger) zitten in een doorsnee oudemensen zitkamer. Hier en daar bejaarden.

RAZA
Dit is Jasper. Herken je hem?
Hij is groot geworden. Acht, namelijk.
Dat is groot. Hij gaat naar school.

GERT
Zingt ie?

RAZA
Wat?

GERT
Zingt ie?
Hij kijkt alsof ie zingt. En dan zonder tegenzin.

RAZA
Hij zingt. In de kerk.

GERT
O Jezus.

RAZA
Hij heeft een mooie stem, als…

GERT
als een engel?

RAZA
Als een engel.

GERT spuugt op de grond. Stilte.

GERT
Wie ben jij?

RAZA
Ik ben Raza.

GERT
Dat vroeg ik niet.

RAZA
Ben je moe? Wil je even rusten? Ik kan later terugkomen.

GERT
Niets ervan.
Jij bent nu hier. Bezoeker; bezoek me. Vertel.

RAZA
Waarover?

GERT
Ik ben blind. Ik zie niets dan twee en een halve muur en af en toe twee pornobenen. Vertel.

RAZA
Er wonen nieuwe mensen in het huis. Man en vrouw. Ze hebben een hond.
We hebben de spulletjes verkocht. Dit weekend.

GERT
En jij? Werk je? Hard? Ben je vlijtig?

RAZA
Ik werk hard. Ik ben vlijtig.
Dat… daar kwam ik voor.
Je moet me helpen.

GERT
Hoezo?

RAZA
Van hem krijg ik niets.
Jasper en Ronnie kosten me te veel. Ik red het niet.

Stilte.

RAZA
Alsjeblieft?

GERT
Gadverdamme.
Gad-ver-dam-me.
Ksht. Ksht zeg ik.
God het stinkt hier.
Was dat het? Het gezellige bezoekje?

RAZA
Ik kan het niet alleen.

GERT
Kan niet? Wil niet. Dat is het probleem. Jij – bent – lui.
Doe jij alles?
. . . Zeg het dan! Zonder te knipperen. Hup. Zeg maar na.
‘Ik doe alles wat ik kan.’

RAZA
Ik doe alles wat ik kan.


GERT
…hoer.
Jij liegt. Als een vrouw.
Een zwakke, luie vrouw.

RAZA
Wat moet ik dan?

GERT
Werken. Iets doen.

RAZA
Wat?

GERT
Kind, ga gehaktballen draaien!
Slacht een geit, maak een voetbal van de maag.
Mes tussen de tanden en het Gooi doortijgeren,
maakt niet uit,
maar doe iets!
Hup, rokje omhoog, en niks niet voor een soldaat maar gewoon om de vloer te schrobben.
Spuug in hoeken en zweet een wasbak vol.
Aai een geit,
zonder bijbedoelingen,
gewoon om godverdomme eens een geit te aaien.
Om het te doén.
Het te voelen.
Naai een sprei.
Vouw de was.
Neem afscheid.
Klim naakt in een boom,
kom klaar tegen een oude knot,
draag een oma naar huis en laat haar boodschappen op straat staan,
wat dan ook.
Zoog andermans kinderen,
baar een wereldleider,
wees amicaal tegen de Turk om de hoek.
En kom dán bij me klagen dat je hard gewerkt hebt.
Eerder niet.
. . .
Nou?
Wanneer gaat dat rokje omhoog?
Waar blijft dat blote kutje voor het vaderland?

RAZA
Papa…

GERT
En waar blijft verdomme die zuster?

RAZA
Weet ik niet papa.

GERT
Nazi’s zijn het hier. Verdomde fascisten.
Ik plas over m’n eigen voeten heen.
Ik lig nachtenlang te woelen in m’n eigen pislucht en van het eten hier krijg ik kramp.
Schuddende, trillende, pissende oude ik word boos,
ik moet weg, denk ik
ik moet huilen, voel ik.
Fout!
Ik moet ‘niet zo lelijk doen’.
Jammer dan.
Dit ben ik.
Ik doe lelijk.
Buuuuuh

GERT trekt een lelijk hoofd. Raza staat op.

GERT
Niet weggaan.

RAZA
Ik moest dingen doen.

GERT
Niet nu.
Nu hier. Nu praten.

RAZA
Waarover?

GERT
Weet ik niet. Dingen.

RAZA
Ik kom iedere week. Zijn we samen alleen. Ik vind het niet erg als je boos wordt.

Stilte.


GERT
Wie ben jij?

RAZA
Ik ben Raza.

GERT
Dat vroeg ik niet.