zaterdag 24 mei 2008

ZIJ

Het is nacht.
Zij wast af.


ZIJ
We hebben je pijn gedaan, wij samen.
Dat weet ik ook wel.
Ik pak een doekje voor het bloeden en dat moet het dan maar zijn, wat mij betreft.
Laat je me nu met rust?
Ik moet nog even mee en zo’n held ben ik niet.
Mijn pyjamabroek is te kort en soms voel ik dingen.
Jij en ik waren slecht voor jou
maar dat was tenminste nog iets.
Voor mij bleven slechts de kruimels over,
blijven slechts de kruimels over, de rotzooi en die moet ik nog opruimen dus laat me met rust.

Zij schrobt ondertussen steeds harder, steeds feller.

Ik heb mijn best gedaan, mijn slechtst, meteen al.
Vroege ruzies om de klap te verzachten
maar daar wilde jij niets van weten.
Ik probeerde heel hard om nooit perfect te zijn,
maar jij liet je zonder aarzeling vallen, armen uitgestrekt.

Zij houdt op.

Deed het pijn?
Je landde hard, met een bons die borden tegen de muur deed stukspringen
en die de buren soms nog raar doet kijken.
Doet het pijn?

Ik kan het ook. Au hebben, hele grote Au.
De boeman spelen.
Dat ze naar mij kijken, om mij praten.
Om mij lachen.

Zij lacht. Heel hard. Tot zij een bord kapot gooit.
Stilte.

Zij wast verder.

Ik blijf schoonmaken, zie je dat?
Ik poets tot het glimt.
Dan kots jij het weer onder.
En ik poets verder.
Veeg een sliert haar uit m’n gezicht.
Gek, hoe je dat nooit leert.
De kotsresten zitten overal maar ik blijf m’n haar uit m’n gezicht vegen.
Het is ons ding, zei je.
Onze cyclus, en we lachten erbij.
Want wij, wij waren niets.

Wij zijn iets geworden,
uit wens of noodzaak, of per ongeluk
ik weet het niet.
Wij zijn iets geworden, iets menselijks
en we maken vlekken.
Ze koeken aan, al krab ik ze weg.
Mijn nagels zijn al weg maar ik blijf krabben, blijf poetsen,
tot alleen de kruimels nog over zijn.
Maar die zijn van mij.
Daar blijf jij van af.

Geen opmerkingen: